Nieuw wijkenbeleid vraagt inzet op drie sporen

3 februari, 2021 - Webredactie

Volkshuisvesting en wijkenbeleid zijn weer alive and kicking, zie het volkshuisvestingsfonds van 450 miljoen euro dat het kabinet recent inrichtte om armere wijken op te knappen en energiezuinig te maken. Tien jaar nadat er afscheid is genomen van de achterstandswijken slaat de beleidspendule terug. Hoe moet een nieuw wijkenbeleid eruit zien?

De coronacrisis heeft geholpen de wijk op de kaart te zetten. Waar voorheen de wijk het natuurlijke territorium was voor ouderen die moeilijk ter been zijn en voor gezinnen met jonge kinderen, verblijven we er nu allemaal. We werken thuis of we zitten thuis omdat we geen werk meer hebben. Voor iedereen is de directe woonomgeving belangrijker geworden.

Nu wijkenbeleid na tien jaar weer geagendeerd wordt in een situatie van verharde sociale scheidslijnen en opgaven rond samenleven, is het belangrijk er direct op te wijzen dat op het schaalniveau van de wijk niet alles opgelost kan worden. Het organiseren van werk vindt vooral buiten de wijk plaats, zo ook de aanpak van internationale drugscriminaliteit en ondermijning, leren we uit de populaire Netflix-serie Undercover. Op het schaalniveau van de camping van Ferry ga je het niet oplossen, soms moet je op de wijk uitzoomen, soms inzoomen. In de wijk vind je de problemen, maar de oplossingen liggen er ook buiten.

Wat te doen, nu een nieuw wijkenbeleid zich aankondigt? We maakten vier stedelijke ontdekkingsreizen, en de vele stadspublicaties die we lazen hebben ons geleerd dat het wegvallen van de wijkaanpak en alle bezuinigingen op de sociale infrastructuur grote schade hebben aangericht aan de leefbaarheid en de maatschappelijke kansen van veel wijkbewoners. Een gedurfd en ambitieus wijkenbeleid is dan ook nodig, in het bijzonder diepte-investeringen van lange adem in drie met elkaar samenhangende sporen.

Spoor 1: zorg voor subtiele sociale menging en ontmoeting

Het is een evergreen in discussies over wijkenaanpak: menging, waarbij sociale wetenschappers al decennialang gretig vraagtekens plaatsen bij de veronderstelde heilzame werking ervan. We weten: het is geen ultimum remedium voor alle sociale problemen en leefbaarheidstekorten in kwetsbare wijken. De middenklasse gaat de buurt niet redden. Als iemand met ggz-problemen een hogeropgeleide buurman naast zich krijgt wonen, verdwijnen zijn zorgen niet als sneeuw voor de zon.

Maar één ding wil niemand: kwetsbare bewoners apart zetten in uitkeringswijken. Sociale problematiek is beter behapbaar als concentraties van bewoners met problemen worden tegengegaan én verhoogt het draagvlak voor (commerciële) voorzieningen. En draai het ook eens om: mensen met goede banen en opleidingen zouden ook burgers in een kwetsbare positie moeten ontmoeten. Dat draagt bij aan inlevingsvermogen en empathie. Er zijn dus ook goede redenen om vast te houden aan subtiele sociale menging. Rijksbouwmeester Floris van Alkemade: ‘Het gaat niet om simpele social engineering. Het is lastig als in één gebouw diverse bewoners wonen, een flat mag best homogeen zijn, maar in de wijk moeten verschillende mensen elkaar wel tegenkomen.’

Krachtige overheidssturing en nudging
Om dit te bereiken, is krachtige overheidssturing nodig die breekt met het geliberaliseerde woonbeleid en de marktgestuurde stadsontwikkeling van de achterliggende jaren. Het impliceert dat woningcorporaties meer moeten bouwen voor de middengroepen in wijken die nu kwetsbaar zijn, en óók dat in gegoede wijken meer huisvesting zou moeten komen voor mensen met een smalle beurs, beperkingen of gezondheidsproblemen. En natuurlijk hoeft niet elke buurt te worden opgetrokken naar het stedelijk gemiddelde. Stedelijke dynamiek is gebaat bij arrival-wijken waar nieuwkomers met weinig geld relatief goedkope huisvesting en bedrijfslocaties kunnen vinden, om zich vervolgens een weg omhoog te vechten, maar het blijft zaak om te voorkomen dat deze wijken verworden tot armoede-eilanden.1

Maar ook in gemengde wijken gaat ontmoeten niet vanzelf. Zelfs al zeggen mensen dat ze dat graag willen. En ook al weten we dat als mensen elkaar ontmoeten ze zich in de regel beter voelen en de leefbaarheid van de wijk erop vooruitgaat, zeker in superdiverse wijken waar mensen zich niet altijd in elkaar herkennen. Bedenk ook dat mensen met een licht verstandelijke beperking, psychische problemen of die moeilijk ter been zijn, zich vaak eenzaam voelen. Lichte contacten, een groet of een vraag ‘hoe gaat het?’ zijn voor hen heel belangrijk. Daarom zijn er vormen van ‘nudging’ en subtiele regie nodig, waarbij we zeker niet krampachtig moeten vasthouden aan het idee dat iedereen altijd met iedereen moet omgaan. Totale inclusie is een illusie.

Veilige wijk
Voorwaarde voor deze alledaagse attentheid is dat de wijk veilig is. Onderzoeker Dirk Geldof vertelt hoe de Mechelse burgemeester de stad van iedereen wil maken. Dat doet hij door in te zetten op veiligheid – de harde hand en handhaving – én door diversiteit te koesteren. Samen leven kán heus wel, vooral als het gemeenschappelijk belang wordt benadrukt. Zo namen de winkeliers in het Antwerpse 2060 het heft in handen om de drugsdealers de wijk uit te zetten; mensen met een migratie-achtergrond hebben in een wijk net zo goed last van vuil, verval en criminaliteit.

Gemeenschappelijke ruimten
De fysieke omgeving kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van contacten. Rijksbouwmeester Floris van Alkemade verbaast zich over het gebrek aan creativiteit in het aanbod van woonvormen in Nederland. Hij wijst op het woonideaal dat de populaire sitcom Friends vertegenwoordigt. Ieder zijn eigen appartement en toch omringd door vrienden. Waarom worden er dan nog zoveel eengezinswoningen gebouwd, terwijl het aantal eenpersoonshuishoudens spectaculair blijft groeien, zo ook het verlangen naar gemeenschappelijkheid? Ook architect Olivier Thill zegt dat er in Nederland vooral de eigen woning is, vervolgens publieke ruimten en daarna haast niks – geen gemeenschappelijke voorzieningen in wooncomplexen. In Duitsland hebben mensen gemeenschappelijke binnentuinen. Daar komen ze elkaar tegen, daar spelen hun kinderen.

Ook publieke ruimten kunnen een belangrijke rol vervullen in het stimuleren van ontmoeting, door ze adequaat in te richten voor verschillende groepen gebruikers. We leerden ook dat er ‘nieuwe paleizen voor de mensen’ zijn, zoals Eric Klinenberg dat noemt.2 Dat hoeft in een toekomstige wijkenaanpak niet altijd het klassieke buurthuis of het bibliotheekfiliaal te zijn; het kunnen ook kerken, kringloopwinkels of koffiecorners van supermarkten zijn. Burgers willen vaak liever ergens als consument zijn dan als persoon die naar ontmoeting hongert. De Belgische taalkundig antropoloog Jan Blommaert roemt de ondernemers als ‘sociale motoren’ van de Antwerpse wijk Oud-Berchem. De superdiverse wijk komt elkaar tegen bij de bakker, de groenteboer en de barbier.

Verbindingsofficieren
In kwetsbare wijken wonen steeds meer mensen met allerhande problematiek. Daar zijn maar weinig sterke schouders die de zwakke kunnen helpen, en de onderlinge relaties zijn ook ingewikkeld omdat levens zo uiteenlopen. Zo vertelde ervaringsdeskundige Rutger Scholte ter Horst ons in de Pierik in Zwolle: ‘Mensen uit de middenklasse, die “normaal” zijn, hebben het over vakantie, de nieuwe auto en kinderen. Wij niet. Wij hebben het over “hoe kom je de dag door”. Ze bellen ook nooit als het echt slecht gaat om te vragen “zullen we even een stukje met de hond wandelen?”’ Mensen in deze wijken zijn meer aangewezen op het alternatief van onderlinge steun: ‘de lamme’ helpt ‘de blinde’. Maar juist hier is professionele ondersteuning belangrijk om dit onderlinge contact vast te houden, bijvoorbeeld professionals die helpen bij het organiseren van buurtcirkels en lotgenotengroepen en die ook in staat zijn tot vormen van coaching bij het samen organiseren van activiteiten.

In een nieuwe wijkenaanpak zijn verbindingsofficieren nodig die zich richten op het stimuleren van ontmoetingen tussen verschillende groepen, soms om slechts te zorgen dat mensen contact met elkaar krijgen, maar soms is langduriger aandacht en steun nodig.

Spoor 2: sociale stijging: ‘Geef mensen in de wijk een zetje’

Een ambitieus wijkenbeleid heeft voorts oog voor sociale stijging. Waar je wieg staat, doet er nog steeds toe, maakte een recente studie van Bastian Ravesteijn duidelijk.3Wie arm is in Groningen heeft veel slechtere vooruitzichten dan wie opgroeit in het westen of zuiden. Ook stadskinderen blijken op achterstand te staan, terwijl bij kinderen van migranten veel stijgingspotentieel aanwezig is. Er waren altijd al verschillen in kansen, maar de verschillen worden de laatste jaren groter.4 Kinderen en jongeren uit kwetsbare wijken beginnen vaak met 1-0-achterstand, door onderadvisering bij schoolkeuze, vooroordelen en het ontbreken van netwerken die hen omhoogtrekken.

Een actueel wijkenbeleid sluit opnieuw aan bij het oude pleidooi van de VROM-raad, Stad en stijging (2006), om niet alleen buurten fysiek te verbeteren, maar ook te zorgen dat bewoners vooruitkomen. Alleen: hier is nationaal beleid voor nodig, zoals het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid, dat twintig jaar de tijd krijgt om onderwijsachterstanden weg te werken en de arbeidsmarktintegratie te verbeteren. Toch is de rol van gemeenten en daarbinnen van wijken niet zonder betekenis. Gemeenten kunnen met additionele programma’s het landelijke onderwijsbeleid versterken en de schoolkeuze van ouders beperken tot scholen in bepaalde postcodegebieden. Zo wordt voorkomen dat kinderen van goed opgeleide ouders ‘wegvluchten’ naar scholen ver buiten de buurt en dat zelfs in sociaal gemêleerde buurten achterstandsscholen ontstaan. Ook kunnen er sociaal-culturele activiteiten aangeboden worden in het kader van het verlengen en versterken van de schooldag.

Werklocaties
Wat kan er nog meer in de wijk? In alle voorafgaande generaties wijkenbeleid is de wijk-economische invalshoek nooit van de grond gekomen. Dat was ook de conclusie van de visitatiecommissie van de laatste wijkaanpak (aandachtswijken, Vogelaarwijken) in 2011.5 Die concludeerde dat het ‘gaspedaal’ van de wijkeconomie nooit voldoende is ingetrapt. Tijd om dat wel te doen. Er wordt meer thuis en steeds meer in kleinschalige locaties in de omgeving van de eigen woning gewerkt. De coronapandemie heeft deze ontwikkeling nog verder versneld. Ook als er straks een vaccin is, zullen mensen vaker thuiswerken en gebruikmaken van bijvoorbeeld commerciële werkplekken en ontmoetingsplaatsen om te kunnen werken, netwerken of vergaderen. Dan is het belangrijk dat er in de wijk ook goedkope werklocaties en bedrijfsruimten beschikbaar zijn. Rijksbouwmeester Floris van Alkemade wees in dit verband op de plinten van flats en de garageboxen van de eengezinswoningen in het Tilburgse Stokhasselt.

Wijkbasisbaan
En de tijd is rijp voor de wijkbasisbaan. Niet voor iedereen is er een plek op de hedendaagse arbeidsmarkt met haar vele eisen. Waarom niet een deel van de uitkeringen uitkeren als salaris voor mensen die lange tijd aan de kant staan? Dergelijke basisbanen zouden heel goed wijkbasisbanen kunnen zijn, zoals de gemeente Groningen al laat zien. Buurtbewoners zouden inspraak kunnen krijgen in de inzet van deze banen: willen ze een conciërge bij de moestuin of liever wijkbanen bij het bestrijden van eenzaamheid onder jongeren?

Spoor 3: inzet op professionele steun en sociale basis

De reguliere zorg en hulp schieten in de wijk nog tekort, terwijl de wijk juist een vindplaats is van veel problemen. Hoewel de wijk vaker sociale stijging mag faciliteren, moeten we eveneens erkennen dat het al heel mooi is als het leven van veel mensen stabieler kan worden. Hier is hulp bij zich staande houden en voorkomen van terugval de opgave. De meeste gemeenten werken met sociale wijkteams, en daardoor is al veel vooruitgang geboekt. Maar we hoorden ook dat ze soms de ggz-expertise ontbeerden om cliënten goed en op tijd bij te staan en individuele hulpverlening niet weten te koppelen aan samenlevingsopbouw. Ook de relatie met betaald werk wordt door het sociaal werk vaak niet gelegd, terwijl veel kwetsbare wijken uitkeringswijken zijn. Dat kan beter.

Aanwezig
Door de bezuinigingen die gepaard gingen met de decentralisaties zijn veel mensen door het vangnet gevallen. Zie de groeiende rol van religieuze organisaties in het sociale domein. Zij laten feilloos zien waar de reguliere zorg tekortschiet, namelijk een gebrek aan continuïteit, aanwezigheid en informaliteit. De pastor uit Almere zegt: ‘Wij geven tijd, liefde en aandacht, wij lopen die extra meters die nodig zijn. Ook op vrijdagmiddag om half vier maken mensen zich zorgen over de brief van de overheid die ze niet kunnen lezen. Wij zijn er 24/7.’ De publieke zorg- en hulpverlening wordt soms als verkokerd, bureaucratisch en liefdeloos ervaren. Het beeld doemt op van een verzorgingsstaat die alleen open is tijdens werktijden en de vriendelijkheid mist om haar burgers te helpen.

Tweetaligheid
In kwetsbare wijken horen de beste krachten te werken, die aansluiting weten te vinden bij de bevolkingssamenstelling van de wijk. De Antwerpse oud-wethouder en docent sociaal werk Dirk Geldof stelt vast dat de hulpverlening en het sociaal werk nog te wit is. Hij mist tweetaligheid en het ‘streetwise’ zijn in de frontlinie van het werk. Veel sociaal werkers zouden wel een wakkere collega met een migratie-achtergrond naast zich kunnen gebruiken. Zo ook zouden sociaal werkers meer oog moeten hebben voor relevante informele verbanden van mensen, bijvoorbeeld door de betekenis te onderkennen van de aanwezige commerciële en religieuze infrastructuur in wijken. Denk aan de moskee die verstopt zit in oude gebouwen of winkelpanden, of aan de rol van een aardige winkelier in de wijk.

Vindbaar
En misschien wel het belangrijkste: waar kunnen burgers deze gekwalificeerde sociaal werkers vinden? Wijkteams zijn vaak niet toegankelijk voor burgers; je komt er soms alleen terecht via een doorverwijzing. Wie een inbreker treft of inbraak wil voorkomen, meldt zich op het politiebureau. Voor brand is er de brandweer. Wie erg ziek is, meldt zich in het ziekenhuis. Maar waar ga je naartoe in de wijk als je eenzaam bent of een vergeetachtige buurman hebt? Er is wel een meldpunt zorg en overlast, maar daar ga je alleen naartoe als het echt hommeles is, als het uit de hand is gelopen. Je wilt niet meteen dat de GGD bij je buurman aanbelt. Er is grote behoefte aan een toegankelijk fysiek punt in de wijk waar je terechtkunt voor alledaagse sociale problemen die onlosmakelijk verbonden zijn aan het leven in een grote stad te midden van zeer uiteenlopende wijkbewoners.

Trap het gaspedaal in

Vijftien burgemeesters van grote steden deden onlangs een oproep om te investeren in de meest kwetsbare gebieden in Nederland. Te veel mensen lijden onder groeiende ongelijkheid, zijn afhankelijk van een uitkering en hebben een moeizaam, eenzaam en perspectief-arm bestaan. Ze geven de juiste lijn aan. Trap het gaspedaal in van de nieuwe wijkaanpak. Pak het stuur van de volkshuisvesting terug, neem afscheid van het geliberaliseerde woonbeleid, organiseer banen in de buurt en investeer in de professionaliteit van de frontlinie, om mensen echt te steunen en om te zorgen dat mensen elkaar ontmoeten. Want vanzelf gaat het niet.

Dit artikel verscheen op www.socialevraagstukken.nl en in een speciale uitgave van het tijdschrift Sociale Vraagstukken: Je start in de stad, en eindigt in de wijk

4 februari is de lancering en een online bijeenkomst

Lees hier meer over de oproep van vijftien burgemeesters en het Programma Leefbaarheid & Veiligheid