Sommige gemeenten gebruiken ‘scharrelambtenaren’ om burgerinitiatieven op te sporen en door het gemeentelijk apparaat te loodsen. Maar niet alle gemeenten zijn zo voortvarend. Onderzoek moet volgens bijzonder hoogleraar bestuurskunde Arwin van Buuren laten zien hoe gemeenten initiatieven kunnen uitnodigen en faciliteren.
Vlak voor de zomer aanvaardde Van Buuren het bijzonder hoogleraarschap Nieuwe vormen van organiserend vermogen in het publieke domein aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Initiatieven van burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven hebben een hoge vlucht genomen. Onder meer door een groeiende bereidheid onder burgers om zich in te zetten voor de publieke zaak. En doordat de overheid zich steeds meer terugtrekt.
Het komt daardoor voor dat een initiatief komt in de plaats van wat een gemeente doet. Van Buuren, tevens raadslid voor de SGP in Capelle aan den IJssel: ‘Rotterdam wilde het aantal bibliotheken terugbrengen. Dat ging ten koste van de leeszaal in West. Buurtbewoners namen het initiatief om de bibliotheek open te houden met eigen inzet.’
In andere gevallen komen de initiatieven bovenop wat een gemeente al doet. ‘Neem doelstellingen die veel gemeenten hebben op het gebied van bijvoorbeeld duurzaamheid. Zij schakelen niet zelden groepen burgers in om te helpen die doelen te bereiken.’
Wij Delfshaven
Burgerinitiatieven zijn er in alle soorten en maten. ‘Je ziet ze vooral op het gebied van zorg, energietransitie en beheer van de buitenruimte.’ De één speelt een belangrijkere rol dan de ander. Neem Wij Delfshaven, dat in 2013 is ontstaan als netwerk van bewonersinitiatieven en zelforganisaties. Het is deels een reactie op het verdwijnen van het deelgemeentebestel en de komst van de gebiedscommissies in Rotterdam. Van Buuren: ‘Het is een verzameling van allerlei initiatieven zoals het organiseren van activiteiten voor kinderen, van bezigheden voor mensen zonder werk en van activiteiten op het gebied van zorg. Wij Delfshaven speelt een belangrijke, verbindende rol.’
Lang niet alle initiatieven zijn zo omvangrijk. ‘Doorgaans begint het klein, met één activiteit. Daarna kan het zich natuurlijk verder ontwikkelen. Dan komt het voor dat burgers die beginnen met groenonderhoud, later ook aan buurtpreventie gaan doen. Of dat een initiatief start met iets op het gebied van energie en dat daarna de bevordering van sociale cohesie erbij wordt genomen.’
De overheid kan niet alles opknappen
De betekenis die initiatieven hebben, hangt naar het oordeel van Van Buuren sterk af van de ruimte die ze krijgen. ‘Die ruimte bieden, is voor overheden niet makkelijk; zij zijn immers gewend zelf verantwoordelijkheid te nemen.’ De houding van gemeenten ten opzichte van burgerinitiatieven varieert, zo leerde Van Buuren. ‘Soms zijn zij afhoudend met het argument “wij doen het zelf toch goed”, in andere gevallen is een gemeente bijna uit op het laten overnemen van een taak door burgers en organisaties.’
Van Buuren merkte overigens wel dat gemeenten burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties steeds meer actief uitnodigen om initiatief te nemen en bij te dragen aan het realiseren van collectieve doelen. Zo geven sommige gemeenten hun inwoners het recht om de gemeente uit te dagen.
Amsterdam is zo’n gemeente. Bewoners van de stad moeten zich volgens het actieprogramma Ruimte voor initiatief uitgenodigd en uitgedaagd voelen om zelf problemen aan te pakken en te werken aan maatschappelijke doelen, op allerlei terreinen. Dan kan het gaan om activiteiten die aanvullend zijn op wat de gemeente doet, zoals duurzame energiecoöperaties of een buurttheater. Maar ook om het overnemen van overheidstaken als burgers dat beter, efficiënter en met grotere betrokkenheid van bewoners kunnen doen.
Burgers kunnen veel, maar uiteraard niet alles. Zonder steun of medewerking van de gemeente lukt het vaak niet. Wat kan die hulp zoal inhouden? Van Buuren: ‘Je kunt onder meer denken aan ambtelijke ondersteuning, regelluwe zones, vergoedingen, beschikbaar stellen van maatschappelijk vastgoed en het toegankelijk maken van data.’
Die uitnodigende houding van gemeenten is van groot belang, benadrukt Van Buuren. ‘Je bereikt ermee dat gemeenten het organiserend vermogen in de samenleving veel beter benutten. De overheid kan immers niet alles opknappen.’ Gemeenten kunnen hierbij een zetje in de rug krijgen als het kabinet gemeenten ook binnen wetgeving ruimte voor experiment en improvisatie biedt. ‘Zodat burgers en organisaties niet te vaak aanlopen tegen onnodige regels en belemmeringen.’
Handvatten
Van Buuren acht het cruciaal dat een volgend kabinet die experimenteerruimte daadwerkelijk realiseert. ‘In potentie bevat de Omgevingswet op dit punt ook goede handvatten. Deze wet zet sterk in op het ruimte bieden aan initiatief van onderop. Stel dat mensen in een nieuwbouwbuurt geen auto’s willen, maar kiezen voor een aangenaam leefgebied. Ze willen geen weg voor auto’s door de wijk. En ze willen ook geen twee parkeerplaatsen per huis, terwijl dat de wettelijke norm is. Dat moet je als gemeente zien op te lossen.’
Het is voor gemeenten vaak lastig om met burgerinitiatieven om te gaan. Ze behelzen vaak meer dan een gemeentelijke taak. Neem bijvoorbeeld groenonderhoud of het schoonhouden van het marktplein. Het gemeentelijk geld daarvoor kan worden overgedragen naar het burgerinitiatief. Maar beide initiatieven kunnen ook bedoeld zijn om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in te zetten. Daarvoor bestaat weer een ander subsidiepotje. Van Buuren: ‘Gemeenten zijn ingedeeld in clusters en hun budget is verdeeld over potjes. Burgerinitiatieven staan daar vaak dwars op. Het gevaar bestaat dat die initiatieven als een biefstuk in de gehaktmolen van de gemeente gaan, waarna er nauwelijks meer iets van is terug te vinden.’
Oplossingen
In de zoektocht naar meer ruimte voor burgerinitiatieven komen gemeenten soms met opmerkelijke oplossingen. ‘Er zijn gemeenten die werken met zogeheten scharrelambtenaren. Zij sporen burgerinitiatieven op en helpen ze door het gemeentelijk apparaat te loodsen.’
Toch is er volgens Van Buuren meer nodig. ‘Hoe laten gemeenten zien dat het nu menens is? Je organisatie moet er klaar voor zijn en dat moet je ook uitdragen. Wij onderzoeken hoe ver gemeenten hierbij zijn, hoe zij belemmeringen kunnen wegnemen en welke strategieën van uitnodigend bestuur echt werken.’