Kunnen burgerinitiatieven tegen een stootje? In vier gemeenten – Apeldoorn, Nijmegen, Houten en Utrecht – keken onderzoekers van de Universiteit voor Humanistiek of ze in de coronacrisis overeind blijven. Juist burgerinitiatieven die een sterke relatie met de overheid hebben, kunnen hun activiteiten maar moeizaam voortzetten schrijven ze op Socialevraagstukken.nl
Sinds het begin van de coronacrisis heeft de helft van de twintig burgerinitiatieven die we voor ons onderzoek hebben gesproken, zijn activiteiten gestaakt. Soms was het tijdelijk stilleggen van de activiteiten een eigen keuze van het burgerinitiatief, omdat de coronacrisis de activiteiten onmogelijk maakte, of omdat een kartrekker geen tijd en energie meer kon opbrengen.
Een aantal van de kartrekkers uit onze inventarisatie was moe en wilde al langer stoppen. Corona bood daarvoor een directe aanleiding. Veel deelnemers aan burgerinitiatieven zijn kwetsbaar voor het virus vanwege hun leeftijd. Daarnaast hebben mensen met jonge kinderen vaak geen tijd en energie meer over om zich vrijwillig in te blijven zetten, doordat scholen zijn gesloten en zij hun kinderen zelf moeten opvangen.
Het belang van overbruggend sociaal kapitaal
De mate waarin mensen uitvallen, verschilt per stadium van de virusuitbraak en de daarmee samenhangende maatregelen van de overheid. Initiatieven die voor de crisis beschikten over veel externe contacten, ofwel overbruggend sociaal kapitaal, weten beter op de situatie in te spelen en slagen er vaker in om activiteiten te blijven organiseren en nieuwe bronnen aan te spreken.
In principe kan de sociaal werker initiatieven helpen om hun overbruggend sociaal kapitaal aan te vullen, door initiatiefnemers in contact te brengen met mensen en organisaties van buiten het eigen netwerk. Maar meerdere initiatieven signaleerden dat sociaal werkers minder dan voorheen aanwezig zijn.
Een sociaal werker in een kleine gemeente beaamt dit: ‘Ik ben gewoon minder in de wijken, want heb de hele dag online-vergaderingen, en kan dan niet tussendoor naar [een buitenwijk] fietsen. En ik kan niet in [die buitenwijk] werken, want alles is dicht.’
Relaties met overheid eerder vloek dan zegen
Burgerinitiatieven hebben bij een crisis van buitenaf meer baat bij ‘transformatief’ leiderschap dan bij ‘strategisch’ leiderschap. Het is voor een burgerinitiatief nuttiger om een kartrekker te hebben die nieuwe helpers en mede-kartrekkers weet te motiveren en duidelijk richting aangeeft, dan een kartrekker die goede banden met de overheid onderhoudt.
Juist burgerinitiatieven die een sterke relatie met de overheid hebben, kunnen hun activiteiten maar moeizaam voortzetten. Sterker nog, hun band met de overheid is in coronatijd eerder een vloek dan een zegen, omdat gemeenten gezien de voorbeeldfunctie die zij als overheidsorgaan innemen, de coronamaatregelen streng naleven. Ambtenaren doen geen rondjes meer door de wijk, zijn telefonisch moeilijker benaderbaar en momenten om te sparren zijn veelal kort en oppervlakkig. Daarnaast is er frustratie over dat er minder kan en mag.
Minder afstand, meer begrip
Initiatiefnemers die een persoonlijke band hebben met een ambtenaar of politiek figuur kunnen meer begrip opbrengen voor de lastige omstandigheden waarin de ambtenaar of wethouder moet opereren. Zij stellen hun verwachtingen naar beneden bij. Dit komt relatief vaak voor in kleinere gemeenten, waar de afstand tussen politiek en burger letterlijk en figuurlijk kleiner is.
Een sterke relatie met overheid in deze crisis maakt het overleven van burgerinitiatieven vermoedelijk eerder moeilijker dan makkelijker. Initiatieven die afhankelijk zijn van een locatie van de gemeente verliezen die ruimte vaak omdat gemeentes de deuren dicht doen en overgaan op thuiswerken. Het zet hun relatie onder spanning, terwijl initiatieven die los van de overheid opereren naar believen doorgaan.
De sociaal werker kan voor minder geïnstitutionaliseerde initiatieven een belangrijke tussenpersoon vormen en ondersteuning bieden, zeker als de sociaal werker naast de initiatiefnemer staat en optimaal gebruik maakt van haar discretionaire bevoegdheid.
Hoe formeler, hoe minder bestendig
Ten slotte is er de kwestie van de organisatorische capaciteiten van het initiatief, zijn vermogen tot fondsenwerving, ledenwerving en planning van activiteiten. Voor zover die neerslaan in formele structuren – een bestuur, vaste vergaderdata – zitten ze de bestendigheid in de weg.
In een gesprek tussen twee kartrekkers wordt dit verschil duidelijk: het kleinschalige initiatief U is flexibel, want de kartrekker werkt vanuit haar eigen huis, meestal in haar eentje, soms in samenwerking met de sociaal werker, maar uiteindelijk ‘ben [ik] geen bedrijf, ik doe dit ook maar gewoon omdat ik het leuk vind om zo bezig te zijn.’
In een interview reageert initiatiefnemer R op de situatieschets van U: ‘Voor ons is de situatie wel een beetje anders. Wij zijn helemaal afhankelijk van onze vrijwilligers, en door de eerste lockdown zijn alle vrijwilligers gestopt.’
Beperkte nut oude structuren
Meerdere formeel georganiseerde initiatieven geven aan dat de bestaande structuren hen nog maar deels van dienst zijn. Initiatiefnemer Q zegt: ‘Een grote vergadering heeft minder positieve gevolgen dan vroeger. De echt kleine, informele dingen die buiten het bestuur om geregeld worden, gaan eigenlijk heel goed.’
Het kopje koffie na de vergadering verdwijnt, en daarmee ook de plannenmakerij, motivatie en plezier. Bij veel initiatieven wordt nog wel vergaderd, maar niet veel meer samengedaan of beleefd. De informeel georganiseerde initiatieven blijken beter in staat om de gezamenlijkheid vast te houden dan formele initiatieven, die vaak de flexibiliteit ontberen om zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen.
Geformaliseerde initiatieven zijn beperkt flexibel in het omgaan met de nieuwe situatie die ontstaat door de pandemie en de overheidsmaatregelen. Daarbij belemmert digitalisering van contact zowel informeel als formeel georganiseerde initiatieven om op een prettige en effectieve manier hun activiteiten voort te zetten.
Resultaat past bij beeld actieve burger
We constateren dat de initiatieven die een stevige kerngroep hebben, goed georganiseerd zijn en een nauwe band met de overheid onderhouden, ten tijde van crisis erg kwetsbaar zijn en niet goed in staat om hun activiteiten voort te zetten en hun rollen te blijven vervullen.
Dat resultaat past eigenlijk niet zo goed in het beeld van het burgerinitiatief als vervanging van de verzorgingsstaat en representatieve democratie. Het past wel bij het beeld van actieve burgers die zichzelf graag nuttig maken, omdat ze solidair willen zijn met anderen of omdat ze plezier hebben in zelfontplooiing.
Wat te doen om burgers actief te houden
Wanneer de overheid frustratie en burn-out bij actieve burgers wil voorkomen, zou ze drie dingen moeten doen.
Ten eerste meer inzetten op informeel contact. Bijvoorbeeld via een gesprek met een wijkmanager of sociaal werker, of bij het praatje na afloop van een vergadering of activiteit. Zulke momenten zijn niet alleen gezellig, maar zijn ook van grote waarde voor het maken van connecties, het uitwisselen van ideeën en wederzijdse enthousiasmering.
Een ambtenaar of sociaal werker die regelmatig in de wijk te vinden is, bereikbaar is voor burgers en een relatie heeft met de betrokkenen kan er voor zorgen dat steun daar terecht komt waar die nodig is.
Ten tweede het bijstellen van te strenge formele eisen aan de vorm, opzet en activiteiten van een initiatief. Deze brengen de uniciteit van de initiatieven en het gevoel van eigenaarschap van de actieve burgers jegens hun initiatieven in gevaar.
Ten derde zou de overheid burgerinitiatieven meer op de juiste waarde kunnen schatten. Hiervoor is het belangrijk om informele, beperkt geïnstitutionaliseerde initiatieven duidelijk te onderscheiden van formele initiatieven die nauw met haar samenwerken.
De informele initiatieven vormen een prima aanvulling op de verzorgingsstaat en kunnen de emancipatie, de zeggenschap en het verantwoordelijkheidsgevoel van burgers versterken.
Bij de formele initiatieven is het een ander verhaal. De energie die zij voortbrengen, is grotendeels afhankelijk van de overheid, het bedrijfsleven en het middenveld. Als die zich terugtrekken op hun kerntaken blijft het initiatief niet alleen verweesd achter, maar voelen mensen zich in retrospectief ook voor het lapje gehouden.
Dit artikel verscheen eerder op www.socialevraagstukken.nl Neeltje Spit, Kors Visscher, Menno Hurenkamp, Evelien Tonkens, Margo Trappenburg zijn allen als onderzoeker verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek, Utrecht. Het tussentijdse rapport van hun onderzoek is hier te downloaden.